Sterf maar niet

Sterf maar niet, lief diefje.
Al wat je stal – mijn tijd, mijn vrijheid
mijn Groots en Meeslepend Leven –
houd het. Doe er desnoods niets mee.
Mij is het niets meer waard.

Ik koester nu alle uitgeholde hartenkreten
die je me liet, zoals ‘wat gaan de jaren toch snel’
en ‘wat word je al groot’
‘geniet!’.

Dus sterf maar niet, lief diefje.
Misleid de Dood, leg valse sporen.
Zowel slachtoffer als medeplichtige
doe ik mijn deel, bezweer de Ergste Dingen
door ze uit te spreken:

stik in appeltjes
kom onder auto’s
breek je nek uit bomen
bezwijk aan ongeneeslijke ziektes
et cetera, ad infinitum

maar alleen jij kan niet sterven.
Dus sterf maar niet, lief diefje

voor mij.

Een thuis dat in niets lijkt op de buitenwereld

Als er geen liefde is in de wereld
dan scheppen we een nieuwe
die we van dikke muren voorzien
en van binnenuit bekleden
met een zacht en warm rood interieur

met een deurklopper die het geluid maakt
van een diamant vallend op juweliersvilt
zodat we hem nooit hoeven te horen.

Heb mij lief, want liefde bestaat niet
en alles wat wel bestaat heb ik al geprobeerd.

 

(naar een passage uit Everything is illuminated van Jonathan Safran Foer en diens vertaling door Peter Abelsen)

Relaas van een theedrinker

“Koffie, graag”, maar ik serveerde haar thee
milde melange. Ik had niets sterkers in huis.
Ze keek me koffiedik aan en dronk toen maar
uit beleefdheid. Ik zag het als teken.

“Ik moest maar weer eens gaan”, opperde ze.
Te gretig scheurde ik snel het theezakje open en
presenteerde haar de inhoud op een schoteltje.
Ze zag er niets in, maar wilde me niet kwetsen.

“Doe er nog maar een dan”, zuchtte ze.
Wanhopig zocht ik aanknopingspunten in de blaadjes
waarvan ik steeds opnieuw thee voor haar trok
slapper en slapper, tot haar bittere oordeel:

“We zijn vrienden.”

.

oerknal, een begin van orde
die nog niemand probeerde aan te brengen.

Nou, en dat leidde dus tot mij en ik
tot dit gedicht, waarna

Hoeveel

Hoeveel crypto’s in de cloud
bommen voor de vrijheid
bidden tot je god

hoeveel wc’s in een museum
schreeuwen naar je ster
retweets van je oordeel

hoeveel lezers van je vers
stemmen op je leider
bijval voor je vonnis

hoeveel nullen, kunst, kopers
passie, liefde, geloof
duimpjes sterren likes–

hoeveel lucht vult leegte?

Aan mijn innerlijke criticus

Klootzak, kwelgeest, autocraat – de klok slaat
U! Uw oordeel komt, voor elk woord vermoord.
Nee, ú stopt me niet dit keer. Al mijn haat
vloeit in dit sonnet – ík bracht dit voort, hoort
nu mijn vonnis, voor elk gedicht gesmoord:

Mijn rijmen zijn riemen, ik zweep je verrot.
Mijn metrum is moordend, ik dreun je kapot.
Mijn strofen zijn stroppen, open nu ‘t schavot!

Pfff, iedereen had dit beter verwoord.
Wissen maar dan, voordat iemand het stoort? –
Gódverdómme, NÓG?! Waarom? Waarom laat
u me geen regel met rust? Geef antwoord!
Dat kén je. Lees maar wat hieronder staat:

‘k Win het nooit van de klonen van uw zaad.

Aan vandalen

wil, wie het mooie
niet kan verdragen, mij het
lelijke laten?