Onwetendheid spreekt

Je moet het met me doen. Ik ben

een stille profeet die alles predikt. Ik heb altijd gelijk

en zit er altijd naast. Zie maar wat je gelooft.

Het kan me niet schelen dat je niet weet of je me haat
of liefhebt. Dat is het punt: je weet het pas wanneer
tijd of noodlot mij om zeep helpt. Ik ben dan toch al weg.

Neem ondertussen genoegen met wat ik je toebedeel:
een precies beheersbare angst. En hoop dunner
dan de dunste deken om je dagen toe te dekken.

Verder heb ik hier geen stem. Ik blijf en zwijg.
En jij? Tel je zegeningen
koester mij. Uiteindelijk ben ik

alles wat je houdt en verliest.

Wordt van het hart

Ik was almaar aan de arbeid
noem het kunst voor mijn part
had mijn zaakjes mooi op orde
kruiste Christus en las Marx.
Vergeefs, mijn kleine vuur
het doven was reeds gestart.
Zeg de jonge Messias dan
wat er wordt van het hart.

Er hing een mist van zomerkusjes
waar ik te veel harten stal.
De ijverzucht was vilein
de vrouwen waren hard.
Het was niets, het waren zaken
maar het litteken is bars.
Ik ben hier om te herzien
wat er wordt van het hart.

Ik sleet sacrale prullen
kleedde me in stijlvol zwart
had een poesje in de keuken
en een panter in de gaard.
In de bajes van de begaafden
was ik vrienden met de wacht
dus was ik nooit getuige van
wat er wordt van het hart.

Ik had beter moeten weten
tenslotte kende ik de kaart.
Naar haar te kijken gaf al heibel
het was heibel vanaf de start.
Ja, we speelden het perfecte stel
maar de rol had me nooit gepast.
Het is fraai noch subtiel
wat er wordt van het hart.

Welnu, de engel speelt viool
de duivel speelt de harp.
Elke ziel is als een voorn
elke geest is als een haai.
Ik, ik heb elk raam gebroken
maar het huis, het huis is zwart
Het scheelt me slechts heel weinig
wat er wordt van het hart.

Toen studeerde ik met een schooier
gepokt en gemazeld als hij was
door de klauwen van veel vrouwen
die hij te laat had geminacht.
Geen fabel dit, laat staan een les
geen zingende boomleeuwerik.
Gewoon een schooier die wel wist
wat er wordt van het hart.

Ik was almaar aan de arbeid
noem het kunst voor mijn part.
Het was maar een gewoonte
zoals het paard voor de kar.
Ik schroomde niet te wedden
op de vloed, tegen de ark.
Zie je, ik zag het einde al
wat er wordt van het hart.

Ik was handig met een geweer
mijn vaders .303.
Ik vocht voor iets finaals
niet het recht op redetwist.

 

(naar: Happens to the Heart (2019) – Leonard Cohen)

Dr. Sunny

Hij zei dat hij besefte
dat hij nooit echt
uit elkaar wilde gaan. Hij kon

de emotionele bagage
die ik al die tijd met me meedroeg
niet aan. Hij zei

dat hij dacht dat hij
een negatieve invloed
op mijn leven had en dat het

het beste zou zijn om te vertrekken.
Hij zei dat het moeilijk is
dat ik steeds over het verleden praat. We hebben

elkaar allebei vergeven. Ik kreeg te horen
dat het maanden was.

 

(gebaseerd op een spam-mail die ik onlangs ontving)

De dood passeert

Wandelend op een West-Friese dijk
raast de dood steeds dichterbij
en nodigt me uit – er is

een uitgesmeerd moment
waarin ik besluiteloos ben.

Het universum scheurt

tijd en ruimte klotsen
aan twee kanten de dijk af.

Mijn inertie redt, de dood passeert
op een meter of minder, minachtend.

Sceptisch heelt het universum.

Twintig / Twaalfeneenhalf

Het is laat en alle lichten
zijn uit.

Ik zit op de wc en zij
sloft de trap af
staat even stil
te luisteren – ik houd
de adem in – en klopt
dan zachtjes
op de deur.

Ik klop zachtjes terug
(we willen de kinderen
niet wakker maken).

Ze sloft weer terug
de trap op, naar de wc
boven
en ik

luister.

Irene

Schaatsen? Nee, zij componeert
een symfonie, etst met haar ijzers
muziek in het ijs – de baan als elpee.

Wat kunnen tegenstanders in haar kielzog
behalve volgen? Gedegradeerd tot naald, gedoemd
de klanken te spelen uit de groeven
die zij slaat, slag na slag na slag.

Zo weerklinkt haar sonate
rond de wereld: een West-Friese Wals
over alles en iedereen heen.

Het wezen Wervershoof

Het wezen Wervershoof ontwaakte
op twintig augustus tweeduizendtweeëntwintig
besefte toen pas hoe lang het had geslapen
die drie lange jaren.

We voelden het allemaal, bewegend
door de straten en stegen, dorpseigen bloed
rondgepompt door honderden kloppende harten
achtertuin tot achtertuin tot kroeg.

Het wezen Wervershoof ontwaakte
gaapte en strekte de ledematen, keek rond
nam een diepe ademteug, hield nog even in.

We voelden het eer we het hoorden:
een geluidloos gonzen, overgaand in
een aanzwellend gebrul dat aanhield
die vier dagen en nachten.

Het wezen Wervershoof was ontwaakt
en we wisten het en keken elkaar aan
en knikten en riepen:

Het dorp leeft! Het dorp leeft!
Lang leve Wervershoof!