De steen
Was het een mens wist de steen langs het spoor
dat hij een van miljarden stenen was die liggen langs sporen.
Was het een mens voelde de steen zich onbeduidend
zocht hij tussen de hopen van soortgenoten naar zin.
Was het een mens overpeinsde de steen de waanzinnige willekeur
van de atomen waaruit precies hij bestond.
Was het een mens zag de steen misschien de treinreiziger
die turend uit het raam zijn blik een tel liet vallen op juist die steen.
Was het een mens vond de steen troost bij de gedachte
dat de steen de treinreiziger bijbleef en er een gedicht over schreef.
Was het een mens dacht de steen daarin schuilt allicht het antwoord
op alle vragen die ik stelde was ik een mens.