Ongevonden

Je sloot je ogen en telde tot tien
en ik ging mij verstoppen
maar dan
moest je me wel vinden
ik wou dat je me vond
zodat we opnieuw
steeds opnieuw
konden spelen.

Ik zou je vertellen
hoe eenzaam de regen klinkt
hier beneden. Ik zou je vertellen
hoe de bladeren de jaren
steeds dieper begraven.

Zoek je me nog wel?
Weet je dan niet meer
dat ik ben gegaan?

Mensen die langslopen fluisteren
over iemand die gevonden werd
in een klein bos. Er staat een kruis
daar, zeggen ze, overwoekerd
met wilde bloemen.

Wat zou ik graag
ook

gevonden worden. Zo koud de nacht
maar de maan is vol. Kon ik baden
in haar licht in deze kuip
van harde grond.

Het lijkt alsof niemand meer weet
dat ik ben gegaan.

 

(gebaseerd op No One Knows I’m Gone en Georgia Lee van Tom Waits)

Vaag toekomstig verlies

Nooit verklapten we wat we gingen doen.
Maar we moesten onze superspullen meenemen.

Wederom trokken we ten strijde tegen aartsvijanden
Tijd, Ruimte en de Werkelijkheid zelf. Omdat we dat nog niet wisten
wonnen we altijd.

De telefooncellen hadden dubbele deuren: als kinderen gingen we
naar binnen. Als superhelden kwamen we aan de andere zijde
naar buiten

in onze felle, strakke kostuums.
Meisjes toonden hun frêle vormen, jongens hun beginnende bonken
superkrachten voor een andere tijd.
We kenden onze geheime identiteit nog niet.

De lucht beneden was altijd blauw. We doken erin, scheerden
over het tegelige landschap, tot zuurstof ons naar boven joeg
waar we kort landden voor een nieuwe vlucht.

Urenlang hadden we het universum eronder. Tijd die niet verstreek
verstreek. Tot de bel luidde
van een vaag toekomstig verlies.
Altijd die bel
altijd dat verlies.

Collectief dropen we af richting telefooncel, koud
nat en rillend. Tussen de deurtjes ontdeden we ons schuchter
van onze plakkerige kostuums. Zo stonden we als nadien:
naakt, kwetsbaar en blootgesteld. Beschaamd

hulden we ons weer in alledaagse kleding
en liepen naar buiten, afgedroogd en
ontmaskerd.

Post mortem / Retrospect

Zo. Is het volbracht?

          Ja.

Heeft het kind iets gevoeld?

          Ik weet het niet.

Evenzogoed, het is volbracht.

          Ik wilde het niet.

Weet en wees gerust: het is de taak
van iedere ouder om omwille van
het kind het kind te doden.

          Dat vertel ik mezelf.

U heeft u plichtsgetrouw van uw taak gekweten.
De maatschappij dankt u voor uw diensten.

          …
          Dat was het?

Ja. Gaat heen en dien uw economisch nut
uit.

          Dit is álles?

Wel
er is nog sterven.

Poëzie

Eerst is het dat vage in de verte
alsof alliteratie het al voorspelde.

Je tuurt door

witregels als witte regen
die meer doen willen weten.

Je stelt je open voor

oprukkend ritme, reikend
rijm dat mag kraken.

Je schrikt van

ongewenste ambiguïteit
maar een wending, alwetend
verleent wijsheid.

En plots zijn daar

botsingen van betekenis
op botsingen van betekenis op
botsingen, zolang het duurt.

Dat is wat het was.
Is. Zal zijn:

kracht
in slow-motion.

De man

De man, afgesneden
tussen de benen, draagt nu
zijn pik in zijn strot
fully functional.

Zalig zeikt hij over de menigte
en wordt door menigeen gewillig
terug in zijn bek gepist.

Hij spoelt er zijn mond mee.
Gorgelt maar wat gretig.
Slikt het als brandstof voor later.
De appel die de eikel beroert

tot hij voortijdig klaarkomt
en zijn kreupel zaad uitbraakt
over een wereldwijde
haatneukorgie.

Bomen weten dit

Hoeveel binding heeft een Wognummer
met, zeg, een Wervershover?
Een Zwaagdijker met een Opperdoezer?
Of zelfs een Abbekerker met een Sijbekarspelaar?

Hoeveel binding hebben zij allen
met Medemblik? Wie voelt zich Medemblikker
behalve een Medemblikker?

Zo trots iedere kern
als een oude eik op zijn diepe wortels.
Wat is nu binding onder bomen?

Zij weten wel beter. Verborgen
onder onze voeten ligt een breedbandnetwerk
van miljoenen jaren her.

De boom uit jouw raam kent die uit het mijne.
Zij zorgen voor elkaar, ook al
staat de een ogenschijnlijk zo ver af van de ander.

Wellicht kijken we voortaan anders naar de rijke bodem
waar wij zo willekeurig op wonen, en

onthouden:
bomen hoeven zich geen bos te noemen
om verbonden te zijn.

Wat alle dichters moeten geloven

Dat water naar zee dragen zin heeft.
Dat tien liter
uit eigen emmer

de zeespiegel sneller doet stijgen
dan tien jaar
smeltende ijskappen.

– voor Ingmar