Aan mijn innerlijke criticus
Klootzak, kwelgeest, autocraat – de klok slaat
U! Uw oordeel komt, voor elk woord vermoord.
Nee, ú stopt me niet dit keer. Al mijn haat
vloeit in dit sonnet – ík bracht dit voort, hoort
nu mijn vonnis, voor elk gedicht gesmoord:
Mijn rijmen zijn riemen, ik zweep je verrot.
Mijn metrum is moordend, ik dreun je kapot.
Mijn strofen zijn stroppen, open nu ‘t schavot!
Pfff, iedereen had dit beter verwoord.
Wissen maar dan, voordat iemand het stoort? –
Gódverdómme, NÓG?! Waarom? Waarom laat
u me geen regel met rust? Geef antwoord!
Dat kén je. Lees maar wat hieronder staat:
‘k Win het nooit van de klonen van uw zaad.