Aan mijn innerlijke criticus

Klootzak, kwelgeest, autocraat – de klok slaat
U! Uw oordeel komt, voor elk woord vermoord.
Nee, ú stopt me niet dit keer. Al mijn haat
vloeit in dit sonnet – ík bracht dit voort, hoort
nu mijn vonnis, voor elk gedicht gesmoord:

Mijn rijmen zijn riemen, ik zweep je verrot.
Mijn metrum is moordend, ik dreun je kapot.
Mijn strofen zijn stroppen, open nu ‘t schavot!

Pfff, iedereen had dit beter verwoord.
Wissen maar dan, voordat iemand het stoort? –
Gódverdómme, NÓG?! Waarom? Waarom laat
u me geen regel met rust? Geef antwoord!
Dat kén je. Lees maar wat hieronder staat:

‘k Win het nooit van de klonen van uw zaad.

De Stof der Taal

Niets dat jij weet dan mijn naam
en dat is niet meer dan niets
het is mij gegeven maar niet mijn faam
en zeg niet, het is tenminste iets.

Vergeet mijn woord, het is slechts vlees
verdrinken aan de oppervlakte is wat ik vrees
alsof dezelfde taal als op een nummerplaat
je vertellen kan wat er in mijn hart geschreven staat.

Maar hoe spreek ik de taal van het afwezige woord?
hoe breng ik tijdelijk het eeuwige voort?

Trek mij het shirt zonder stof aan
en ik fluister je de naam van mijn bestaan.

Alleen, het zal mijn dichtkunst ondermijnen
want zonder woorden valt er niets te rijmen.

– voor Tamara