Aan mijn innerlijke criticus

Klootzak, kwelgeest, autocraat – de klok slaat
U! Uw oordeel komt, voor elk woord vermoord.
Nee, ú stopt me niet dit keer. Al mijn haat
vloeit in dit sonnet – ík bracht dit voort, hoort
nu mijn vonnis, voor elk gedicht gesmoord:

Mijn rijmen zijn riemen, ik zweep je verrot.
Mijn metrum is moordend, ik dreun je kapot.
Mijn strofen zijn stroppen, open nu ‘t schavot!

Pfff, iedereen had dit beter verwoord.
Wissen maar dan, voordat iemand het stoort? –
Gódverdómme, NÓG?! Waarom? Waarom laat
u me geen regel met rust? Geef antwoord!
Dat kén je. Lees maar wat hieronder staat:

‘k Win het nooit van de klonen van uw zaad.

Aan vandalen

wil, wie het mooie
niet kan verdragen, mij het
lelijke laten?

In de haven na de winter

Het is winter en guur. Ik sla de deur achter me dicht – harder dan me lief is en zachter dan ik bedoel – en loop de grijze middag in. Het is niet voor het eerst; deuren sloeg ik vaker dicht, tenzij zij me voor was. Maar deze, de allerlaatste keer, is voor mij. Ik voel geen greintje genoegdoening.

Dertig jaar. Dér-tig jaar huwelijk. Verdomd nee, het was niet altijd makkelijk geweest, maar de stormen weerstonden we samen. Hoe ver we ook van elkaar afdreven, onze kompassen wezen naar elkaar als onweerlegbaar bewijs van wederzijdse aantrekkingskracht, om uiteindelijk samen weer aan te meren en ons te warmen aan een doorgebroken zon.

We waren elkaars noorden. En nu? Nu wijst haar naald nergens naar, die van mij nog steeds naar haar, toch ben ík degene die verdwaald is. Waar ik heenloop? Geen idee. Ik loop en herbeleef lente, zomer en herfst van ons huwelijk, beseffend dat ze alle voorbij zijn – zelfs nu de winter. Wat komt er daarna? Geen lente, dus het moet wel een zwart gat zijn. Een waar ik niet hoef uit te kruipen als ik dat niet wil. In deze peilloze diepte mag ik mij bergen.

Dan kijk ik op en zie ik waar ik ben: mijn dwaaltocht voerde mij naar de haven. Zoals altijd zoek ik naar de weemoed op het water. Ik vind ze.

vergeten boten
langs de kade en ik voel
mij ja, verlaten

Rendier

Lief rendier
had ik maar een naam
zo eenvoudig en zo mooi
als die van jou.

Zo’n naam die over mij zei
wat ik ben en wat ik
het allerliefste doe.

Hoe zou ik dan heten?
Stoeispruit of knuffelkoter?
Voetbaltelg of leesloot?

Het hangt er eigenlijk
– nu ik erover nadenk –
maar net vanaf
hoe ik me voel of
waar ik zin in heb.

Ren, rendier, ren
ren over sneeuw en
ren door de lucht

en als je mij dan ziet
in verlicht december
noem me voor nu dan maar

knus- en kerstkind.

Tijd

Tijd vliegt, zeggen ze
nee zeg ik

tijd

vervliegt is vluchtig
licht en vlug
onvatbaar komt voor
niemand terug

tijd

neemt zelfzuchtig
pervers lustig
schijnbaar luchtig ons
uiteind’lijk alles af

tijd

weet zich schuldig
is voortvluchtig
maar vlucht rustig
want hoeft slechts

vooruit.

Inkt

Kijkend naar inkt kan ik lang mijmeren:
wie weet welke woorden ongevormd
rondzwemmen in het diepe blauw?

Een Bic M10 balpen medium, blauw
kost drieënveertig cent (bij bol.com)
en al die woorden
krijg je er zomaar gratis bij.

Stel je voor: er zitten
liefdesbrieven en verhalen
essays en gedichten in. Ja
je moet ze nog wel zelf schrijven.

Anders blijft het bij
boodschappenlijstjes en kattenbelletjes
telefoonnummers, kruiswoordoplossingen.

Uitstelgedrag

Morgen?

Ja, morgen.

Gisteren had gekund.

Voor vandaag is het te laat.

Morgen, dan.

Écht…