De man

De man, afgesneden
tussen de benen, draagt nu
zijn pik in zijn strot
fully functional.

Zalig zeikt hij over de menigte
en wordt door menigeen gewillig
terug in zijn bek gepist.

Hij spoelt er zijn mond mee.
Gorgelt maar wat gretig.
Slikt het als brandstof voor later.
De appel die de eikel beroert

tot hij voortijdig klaarkomt
en zijn kreupel zaad uitbraakt
over een wereldwijde
haatneukorgie.

Bomen weten dit

Hoeveel binding heeft een Wognummer
met, zeg, een Wervershover?
Een Zwaagdijker met een Opperdoezer?
Of zelfs een Abbekerker met een Sijbekarspelaar?

Hoeveel binding hebben zij allen
met Medemblik? Wie voelt zich Medemblikker
behalve een Medemblikker?

Zo trots iedere kern
als een oude eik op zijn diepe wortels.
Wat is nu binding onder bomen?

Zij weten wel beter. Verborgen
onder onze voeten ligt een breedbandnetwerk
van miljoenen jaren her.

De boom uit jouw raam kent die uit het mijne.
Zij zorgen voor elkaar, ook al
staat de een ogenschijnlijk zo ver af van de ander.

Wellicht kijken we voortaan anders naar de rijke bodem
waar wij zo willekeurig op wonen, en

onthouden:
bomen hoeven zich geen bos te noemen
om verbonden te zijn.

Wat alle dichters moeten geloven

Dat water naar zee dragen zin heeft.
Dat tien liter
uit eigen emmer

de zeespiegel sneller doet stijgen
dan tien jaar
smeltende ijskappen.

– voor Ingmar

Luister

Het is laat en alle lichten
zijn uit.

Ik zit op de wc en zij
sloft de trap af
staat even stil
te luisteren en klopt
dan zachtjes
op de deur.

Ik klop zachtjes terug
(we willen de kinderen
niet wakker maken).

Ze sloft weer terug
de trap op, naar de wc
boven
en ik

luister.

Twaalf en een half

Alles verandert, mijn lief
zo ook onze liefde

ongemerkt als water
dat het zand ter hand
neemt en met oeverloos
geduld de steen wast

tot de kiezel
zelf korrel is
en wegspoelt.

Het water wast
de steen glad
maar wij vinden

houvast
aan de vorm van
twaalf en een half
miljoen jaar
geleden

tot ook wij
met het zand
worden meegevoerd
de oneindigheid
in.

voor Tamara

Buienradar

Ik kijk naar buiten. Het lijkt te regenen
zeg ik tegen mijn lief. Mijn lief unlockt
haar telefoon en opent Buienradar.

Inderdaad zegt mijn lief, het regent.
Tien minuten nog.

Elf minuten later stappen we naar buiten.
We lijken nat te worden, maar weten
gelukkig dat dat niet kan. We laten
onze paraplu’s thuis.

Haasje over

Kunstenaar: Inge Bak

Hoe vaak vermoorden ouders hun kinderen?
Ik weet nog goed hoe mijn ouders mij
voor het eerst vermoordden – tot zover ik
me herinner. We gingen op vakantie.

Zes jaar oud zat ik eeuwig op de achterbank, toen
mijn vader toesloeg, wetend hoe weerloos ik was.

“Ik weet een leuk spelletje tegen de verveling!
Dode dieren tellen langs de weg.” Ik verveelde me
niet.

Tot dat moment onzichtbaar drongen ze zich
plotseling op: uiteengereten hazen, vogels, egels
vossen en in België opvallend veel reeën.

Stervend sprong ik van dier tot dier – speelde
haasje over met de dood – tot ik in Frankrijk bezweek
aan de aanblik van een kat.

“Lieverd, we zijn er”, fluisterde mijn moeder
in Spanje. Ik opende mijn ogen en keek voor het eerst
op tegen ons tijdelijk verblijf. Mijn grafsteen
die me hellend toeknikte.